vrijdag 6 februari 2009

Rond 10 uur ’s morgens stap ik af ter hoogte van de bushalte ‘Heidelberg’ en moet nog anderhalve kilometer stappen naar de abdij, die volledig verdoken ligt tussen het voorjaarsgroen. Bij de aankomst valt het bordje ‘privaat domein, verboden toegang’ me op. Is dit wel een manier om gasten te ontvangen? Maar klaarblijkelijk heb ik de verkeerde ingang genomen en ben een straat te vroeg ingeslagen. Ik vind de gebruikelijke ingang niet meteen en waag het om binnen te komen langs een willekeurige deur. Ik kijk even rond, en zie plots een pater uit een kamer komen. ‘Euh, excuseer, ik ben Frederik en heb me ingeschreven om dit weekend in het gastenverblijf van de abdij door te brengen. “U bent…?” “…de abt van de abdij.” In tegenstelling tot vele anderen, heb ik nog respect voor religie en word dan ook met eer getroffen door zijn aanschijn. Ik excuseer me voor het nemen van de verkeerde ingang, en het hoofd van dit huis leidt me naar de juiste inkom, waar een pater zijn telefoongesprek afmaakt om mij naar kamer 15 door te verwijzen. ‘De gastenpater zal u daarna uitleggen wat u moet doen’, zegt hij terwijl hij op het punt staat om een inkomend telefoongesprek te beantwoorden. Ik pak mijn spullen en ga richting mijn kamer, voorzien van een kast, bed –met harde matras- wastafel en een Bijbel. Het eerste wat ik doe is de gordijnen opentrekken, mijn valies opentrekken en mijn laptop op het bureaublad plaatsen. Daarna maak mijn bed op, en geniet van het binnenkomende voorjaarszonnetje dat mijn gezellige kamer opfleurt in deze koude tijden. Ik wacht eventjes, maar geen gastenpater te bespeuren. Daarop verken ik even de gang, die uitgeeft op een kleine leeszaal en een living, waar de gasten koffie en thee kunnen zetten. In het midden van de gang bevindt zich een stille gebedsruimte. Leeg. Ik zie plots een jongeman van Aziatische afkomst rustig voorbijwandelen en ik knik vriendelijk goeiedag. Ik begeef me naar het einde van de gang waar de douches en toiletten zijn gevestigd. In het terugkeren naar mijn kamer ontmoet ik een andere Aziatische dame van middelbare leeftijd, meer van het Cambodiaanse type. Ze ziet er niet aantrekkelijk uit, maar heeft wel een erg vriendelijke lach. Haar tengere en kleine lichaam zorgt voor een ontoepasselijk anachronisme in vergelijking met haar gerimpelde, doch stralende gezicht. Om de zoveel tijd luidt hier een klok. De gasten krijgen een apart dagritme toegewezen, maar eten samen met de vaste bewoners van de abdij. In mijn kamer orden ik wat papieren, noteer nog het een en ander. Goed, ik heb nog met niemand gesproken en de gastenpater is nog niet langs geweest. Ik wend me naar beneden om de abdij wat te verkennen en op het einde van de gang staat een relatief jonge pater –achteraf krijg ik te horen dat dit pater Johan is en met zijn 52 jaar de jongste van het hele nest - met een bloedneus. Twee kuisvrouwen komen hem helpen, want het bloeden stelpt maar niet. Later zie ik hem met een dikke prop in zijn neus rondwandelen, wat wel een grappige zicht oplevert. Ik kuier in de kloostergangen naast rond de vierkante binnentuin en probeer ‘tot mezelf te komen’, wat echt moeilijker lijkt dan ik had verwacht. Ik denk niet dat ik op zich een nerveus iemand ben, maar toch kan ik niet in één klap die rust en stilte een plaats geven. In de samenleving ligt de nadruk zo op het ‘doen’. We hebben elke dag onze bezigheden en doen elke dag vanalles en nog wat. Hier is dat compleet anders. In feite ‘doet’ men hier niets, in de betekenis die wij gewend zijn om aan dat werkwoord te geven weliswaar. Het vergt toch wel enige inspanning om die knop om te draaien. Wie niet in staat is om van deze andere leefwereld te proeven, kan het hier onmogelijk langer dan een dag aarden.
Even later ga ik naar de eucharistieviering van 12 uur, de eerste dienst die ik hier meemaak, maar zeker nog niet de laatste! Een grote kapel, verwarmd met een gigantisch aan het plafond bevestigd zeshoekig warmte-element, vult zich met paters en leken. Mijn eerste oogcontact met de paters van dit pand bevestigen wat ik had verwacht: sommigen zien er echt stokoud uit –twee van hen gebruiken zelfs een wandelstok-, terwijl de kalende hoofden van de meeste anderen verraden dat ze hun jeugdige jaren al ver achter zich hebben gelaten. Slechts één relatief jonge kerel met een mooi rondgeschoren zwarte baard en misschien twee heren waarvan men nog kan gissen dat ze hun pensioenleeftijd nog net niet hebben bereikt, lijken toch nog enige levendigheid tussen al die grijze haren te brengen. Ook al weet ik dat het niet zo is, maar een groot deel van die monniken lijkt zich helemaal niet bewust van wat hier gaande is. De ene ligt half te slapen, de andere is de hele tijd aan het bidden en nog een andere, een magere man met lange grijze baard, zit helemaal ineengezakt op zijn stoel.
Naast mij komt een dikke vijftiger in een veel te groot maatpak zitten. En stinken dat hij doet! Iemand die een marathon heeft gelopen kan zelfs onmogelijk zó stinken. Het verzuurde zweet raakt mijn neusvleugels permanent en de rotgeur is in die mate dominant dat ik ze niet kan negeren. Ik wilde me verplaatsen, want die man zette echt een domper op mijn beleving van de eucharistie. Bij nader inzien leek het me toch wat onbeleefd en trachtte met de beste wil van de wereld het halfuurtje vol te houden. Ongelooflijk. Alle abdijbroeders zitten in een cirkel op de eerste rij, terwijl de bezoekers op de tweede of derde rij zitten. Er wordt gezongen en gebeden, liederen en gebeden die ik nog nooit heb gehoord. Ik ben al tevreden als ik erin slaag, mits ondersteuning, om het Onze Vader mee te zeggen. Schaamtelijk, ik geef het toe.
De bezoekers van de eucharistie, waarvan ik de gemiddelde leeftijd toch ook op een 75 jaar schat, verlaten de kapel en ik ga de andere kant uit, terug in de abdij. Ik wacht op de gastenpater die ons naar het middagmaal dient te leiden. Een grote poort geeft ons toegang tot een ruime eetzaal. De gastenpater wenkt me met een handgebaar om aan de grote tafel in het midden te gaan zitten. Het middagmaal gaat van start, en ik ben omsingeld! De gasten komen binnen en treffen aan de zijkanten van de eetzaal paters aan, op een trede gezeten langs de zijmuren en klaar om te eten. Vooraan zitten de oversten: de abt in het midden, met aan weerszijden de prior en de onderprior. Schuin achter de tafel van de oversten zit een andere pater met een boek en een microfoon. Na het gebed van de abt begint hij een hoofdstuk voor te lezen uit het boek ‘De laatste zusters van Vlaanderen’ van Bart Demyttenaere. Er wordt niet gesproken tijdens de maaltijd. Ik zit tussen een vrouw van eind de veertig en oblaat Gilbert. Voor mij zit een oud vrouwtje, die bijna geen kin meer heeft en een enorme dikke pruillip heeft. Met grote bange ogen staart ze me aan, alsof ze me zonder woorden smeekt haar niet plots te willen aanvallen. Ik ben niet honderd procent op mijn gemak, vooral omdat ik niet goed weet hoe de regels en het protocol hier werken. Voorzichtig neem ik mijn portie Gentse waterzooi en aardappelen, en schenk water in voor mijn tafelgenoten. Aangezien niemand drinkt tijdens zijn maaltijd, beslis ik dat ook maar niet te doen. De rijkelijke hoofdmaaltijd wordt gevolgd door een klein dessertje, waarna een kort gebed volgt door de abt om de Heer te bedanken voor ons dagelijks brood. In amper een half uur heeft iedereen gedaan met eten en worden de gasten naar buiten geleid, terwijl de abdijbroeders in groep de andere kant uitgaan.
De oblaat vraagt me of ik koffie wil en komt bij me zitten om me te vergezellen. Alleen met hem kan ik mijn eerste gesprek aanknopen. Ik stel vragen over het abdijleven, over de school, hun inkomsten en allerhande. Met veel enthousiasme antwoordt hij me, maar na een kwartiertje moet hij gaan en laat me alleen achter met mijn espresso in de Afrikaanse zaal, die zo genoemd is omwille van zijn stilistische wandtapijten. Nu had ik eens iemand om mee te spreken! Het is lang geleden dat ik nog zo weinig heb gesproken tot dit uur van de dag. Niet dat dit voortdurend stilzwijgen mij gek maakt, maar toch brengt het een naar gevoel met zich mee. Drie dagen zonder internet, zonder iPod, een klein beetje gsm, geen vrienden of familie om me heen, enkel onbekenden. En dan is er de stilte. De macht van de stilte, die hier overal overheerst.
De zon schijnt buiten en om alles eens te laten bezinken, beslis ik om een kleine wandeling te maken in het aanpalende bos. Een lage vrijdagnamiddagzon werpt lange schaduwen af op het rotte gebladerte. En opnieuw die moordende stilte. Slechts enkele wandelaars om eens goeiedag te knikken. Ik maak enkele foto’s van het bos en de abdij. Daarna ga ik terug naar binnen voor een kop koffie en in de gastrefter zit de oude dame van tijdens het middagmaal een boterham te smeren. Ik begin met haar te praten en ze blijkt een kloosterzuster van Tielt te zijn; ik schat ze een goed stuk in de 80. Toch is ze heel welbespraakt en vertelt dat ze vier maal per jaar voor een abdijweekend naar Zevenkerken komt. Dit weekend staat in het teken van Sint-Benedictus en zijn Regel, meer bepaald zijn visie op gastvrijheid. Het thema komt uit een vers van het Mattheusevangelie: “Ik kwam als gast en gij hebt Mij ontvangen”. Ik stel haar de hele tijd vragen en ze antwoordt honderduit. Waarschijnlijk is het voor dit vrome vrouwtje al een hele poos geleden dat ze nog eens met een jongere heeft gebabbeld die oprecht interesse heeft in het kloosterleven. Ze belooft me een foldertje en komt me halen naar mijn kamer voor de vespers van 18 uur. In de Mariakapel komt er een klasje van een lagere school binnen, misschien zijn het wel Eerste Communiekantjes. De kindjes bidden mee, maar kijken meer naar elkaar dan te luisteren naar wat pater Benoît Standaert te zeggen heeft. Pater Standaert is een bekende in het monnikenwereldje. “Soms zitten hier wel 40 gasten als hij een lezingenweekend geeft. Zijn populariteit trekt vele gasten aan,” kom ik later van de abt te weten. Vandaag is het de naamdag van de heilige Paulus Miki en zijn metgezellen. “Miki klinkt jullie misschien bekend in de oren”, zegt de pater al lachend en lonkt naar de kinderen, verwijzend naar het Disneyfiguurtje Mickey Mouse. Miki was een Japanse martelaar, die erin slaagde om zijn aanhangers van het boeddhisme te bekeren en te kiezen voor het christendom, wat hij met de kruisiging moest bekopen. Deze persoonlijkheid ligt pater Standaert extra na aan het hart, omdat hij zelf nog enkele maanden naar Japan is geweest om er de beginselen van het boeddhisme aan te leren.
Na de vespers gaan we naar het avondmaal, dat net zoals het middagmaal traditioneel begint met een gebed en een kruisteken. Maar deze keer leest niemand voor uit een boek. De ijzige stilte wordt enkel gebroken door het kletteren van de lepels in de soepborden en het af en toe slurpen of oprispen van een pater. Ik kijk gecontroleerd rond om er zeker van te zijn dat ze geen aanstoot nemen aan mijn attitude. Alles lijkt oké, tot ik merk dat ik mijn soep te snel heb doorgeslikt en mijn keel zowat in brand staat. Sorry, dit moet ik toch wel even blussen met wat water. Gelieve mij de zonde om tijdens mijn eten te drinken voor eenmaal te vergeven, lieve Heer! Wanneer weet je dat de maaltijd gedaan is? Na een zachte hamertik op de houten eettafel van de oversten, staat iedereen recht en bedankt de prior de Heer voor spijs en drank, waarop tenslotte een kruisteken wordt gemaakt. Ik begeef me naar de abt en vraag me af of hij tijd zou hebben voor een interview. “Vanavond niet meer, we zullen dat morgenvroeg bespreken”, antwoordt hij. Goed, dan maar weer naar mijn kamer, waar ik in een ijverige bui verder begin te schrijven. Omdat ik nog verre van uitgeput ben, ga ik naar buiten om wat nachtfoto’s te maken van de abdij en het thuisfront eens in te lichten. Ik heb nog nooit zo gehunkerd naar thuis als nu. Hoe is het dan mogelijk dat een semester in Estland mij niet met de minste heimwee kon besmetten? Plots schiet het licht aan voor de abdij en een monnik komt te voorschijn om te vragen wat ik daar doe. “Foto’s nemen van de omgeving…”, zeg ik. “Maar je zal niet meer binnenkunnen! Best dat ik je tegenkom. Volg me, dan laat ik je binnen.” En via de zaal waar alle habijten van de monniken hangen, leidt hij me naar binnen. Hoewel de avond in wereldse termen nog jong is, besluit ik om na een laatste fotosessie in de kloostergangen en de kapel, die ik doorspoel met een warme kop melk met honing, de vaak voor de slaap in te ruilen. Morgen een nieuwe dag, waar iedere seconde opnieuw tergend langzaam voorbij zal vliegen, maar we blijven optimistisch en danken God de Vader voor deze toch wel bijzondere ervaring…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten